J. Hiltermann
Ontwikkeling van een methodiek voor het beoordelen van de waterbezwaarlijkheid
van stortgoederen
Literatuuropdracht/scriptie,
Rapport 2007.TEL.7185, Sectie Transporttechniek en Logistieke Techniek.
Het project 'Morsvoorkoming bij Grijperoverslag' is een samenwerking tussen
verschillende overslagbedrijven, Rijkswaterstaat, het raadgevend
ingenieursbureau NIEMA, de Erasmus Universiteit en de Technische
Universiteit Delft. Er wordt in dit project gewerkt aan een redelijker en
werkbaarder invulling voor de wet- en regelgeving betreffende de mors van
stortgoederen in de overslagsector. In dit project is de schadelijkheid van
stortgoederen voor het oppervlaktewater, de waterbezwaarlijkheid, onbekend.
Stortgoederen bestaan vaak uit een groot aantal bekende en onbekende
componenten, zelfs de waterbezwaarlijkheid van de bekende componenten is
niet altijd bekend. Het doel van deze literatuurstudie is te onderzoeken
welke methodieken/classificaties er beschikbaar zijn die de
waterbezwaarlijkheid van stortgoederen kunnen beoordelen/geven. Hiermee
wordt een aanzet gegeven voor een methodiek welke zoveel mogelijk aansluit
op bestaande wet- en regelgeving die alle stortgoederen op
waterbezwaarlijkheid kan beoordelen.
Er is momenteel één classificatie beschikbaar die indicatief is
voor de waterbezwaarlijkheid van stortgoederen. De Scheepsavalbesluit Waswater
classificatie deelt het waswater van een schipruim in twee verschillende
klassen in. Dit gebeurt naar gelang hoe schoon het schipruim moet zijn voor
reiniging om een lozing van het waswater in het oppervlaktewater toe te staan.
Sommige waswateren mogen niet geloosd worden, dit kan als derde meest
waterbezwaarlijke klasse gezien worden.
De huidige (inter)nationale wetgeving betreffende oppervlaktewaterkwaliteit is
gebaseerd op maximaal toegestane concentraties van individuele stoffen in het
oppervlaktewater, ook wel bekend als de stoffenaanpak. In dit kader is er een
methodiek beschikbaar voor het beoordelen van vloeibare lozingen van bekende
samenstelling: de Algemene BeoordelingsMethodiek (ABM). Deze wordt nu beperkt
toegepast voor het bepalen van de saneringsklasse van verschillende
stortgoederen. De saneringsklasse is de mate van inspanning die verricht moet
worden om de schadelijkheid van een lozing te beperken. De toepassing van de
ABM is echter niet altijd reëel, er moeten veel aannames gemaakt worden
betreffende samenstelling en betreffende het oplossingsgedrag (uitloging)
van het stortgoed in het oppervlaktewater.
Omdat de huidige stoffenaanpak (onder andere) de schadelijkheid van onbekende
componenten in een lozing niet meeneemt, is de Totaal Effluent Beoordeling (TEB)
ontwikkeld. De TEB bepaalt de waterbezwaarlijkheid van de gehele vloeibare
lozing op effectgerichte wijze met een aantal effectparameters. Hiervoor hoeft
de samenstelling van de lozing niet bekend te zijn. Voor een effectgerichte
beoordeling van de oppervlaktewaterkwaliteit is echter geen normeringstelsel
aanwezig op (inter)nationaal niveau.
Een te ontwikkelen methodiek die de waterbezwaarlijkheid van stortgoederen
beoordeelt dient effectgericht te zijn om te kunnen omgaan met de complexe
samenstelling. Deze dient echter wel terug te koppelen te zijn op het stoffen
normeringstelsel, voor de belangrijkere stoffen. Essentieel is ook het gebruik
van bestaande technieken om eventuele implementatie van de methodiek te
vereenvoudigen.
Er is daarom gekozen voor een methodiek welke aansluit op de huidige ABM
Saneringsklassenindeling maar ook een waterbezwaarlijkheidswaarde voor alle
stortgoederen geeft. De methodiek beoordeelt stortgoederen aan de hand van
aanwezige gevaarlijke stoffen, uitloogbaarheid en mate van zwevend stof
vorming. Het uitloogproduct (het eluaat) van het stortgoed wordt beoordeeld
door een nog nader te bepalen selectie van de volgende effectparameters: de
TEB effect parameters, het CZV (chemisch zuurstofgebruik) en de fosfaat- en
stikstofvracht. Het is namelijk waarschijnlijk niet nodig om alle stortgoed
eluaten op alle effectparamters te onderzoeken als bekend is dat het
stortgoed niet die betreffende effecten veroorzaakt. Deze methodologie is
deels stofgericht, door stortgoederen waarvan bekend is dat deze gevaarlijke
componenten bevatten, net als de ABM, een saneringsklasse A (zeer
waterbezwaarlijk) klassering te geven. Verdere terugkoppeling op de
stoffenaanpak vergt echter twee parallelle analyses van het stortgoed, zowel
stofgericht als effectgericht.
In eerste instantie lijkt het toekennen van een ABM saneringsklasse aan een
stortgoed veel belangrijker dan het toekennen van een
waterbezwaarlijkheidswaarde. Hierdoor volstaat een redelijk eenvoudige
classificatieprocedure (er zijn maar drie klassen), afhankelijk van de
verschillende (effect)parameters van de stortgoederen. Het toekennen van een
waterbezwaarlijkheidswaarde voor stortgoederen is complexer en hiervoor zal
een uitgebreidere procedure ontwikkeld moeten worden. De intrinsieke waarde
van zo een waterbezwaarlijkheidswaarde is echter vrij klein omdat, onder
andere, een (inter)nationaal effectgericht normeringstelsel ontbreekt.
Voor de voortgang van de ontwikkeling van de methodiek is het essentieel dat de
selectie van nog ontbrekende (effect)parameter protocollen (tests) gemaakt
wordt. Verder dient ook de selectie van de benodigde effectparameters per
type stortgoed plaats te vinden, dit kan aan de hand van experimenteel
onderzoek. Hierna kunnen de randvoorwaarden voor de verschillende
keuzeopties in de methodiek gedefinieerd worden en kunnen de eerste
stortgoederen op waterbezwaarlijkheid beoordeeld worden. Ook dient
onderzocht te worden of de Scheepsafvalbesluit waswater classificatie het
aantal te classificeren stortgoederen kan terugbrengen en/of de procedure
kan verkorten.
Rapporten studenten Transporttechniek en Logistieke Techniek
Gewijzigd: 2007.08.23;
logistics@3mE.tudelft.nl
, TU Delft
/ 3mE
/ TT
/ LT.